Onlangs haalde ik met een goede vriend, op een zwoele zomeravond overgoten met drank en weemoed, herinneringen op aan onze middelbare school waar we beiden in dezelfde klas zaten. Ja, zo lang gaat onze vriendschap al mee, een leven lang dus. Opvallend genoeg hadden we allebei heel verschillende herinneringen: wat indruk maakte op hem, was blijkbaar totaal onbelangrijk voor mij, en omgekeerd. Maar een enkele herinnering was toch echt gemeenschappelijk, heel sterk, en stond bij ons in het geheugen gegrift.
We hadden het allebei nog heel helder voor de geest: twee jongens waren om onduidelijke redenen aan het vechten op het schoolplein. En niet zo’n beetje ook. De uitgeschoten puberlichamen hadden al behoorlijk wat kracht, en er was geen sprake van een stoeipartijtje, het werd een gevecht op leven en dood. Bloed, schoppen, ik herinner me dat het er akelig uitzag. De vechtpartij trok veel bekijks, en al gauw vormde zich een kring belangstellenden rondom het gevecht. De adem stokte in mijn keel. Dit werd toch een beetje te erg. Ik voelde me er ongemakkelijk bij.
Vreemd genoeg begonnen de omstanders de jongens op te jutten en aan te moedigen. De vechtersbazen raakten door het dolle heen in hun ongeremde woede. Spektakel! Een geschreeuw en geklap van jewelste. ‘Sla hem tot pulp!’ ook nog zo’n kreet, die je tegenwoordig niet meer zo vaak hoort, maar waarvan ik me zeker weet te herinneren dat deze aanmoediging toen meerdere keren de vechtjassen werd toegeschreeuwd.
Het was duidelijk dat er geen eind in zicht was. Stoppen met vechten zou enorm gezichtsverlies betekenen. De jongens waren gedwongen om door te vechten tot er iemand tot ‘pulp’ was geslagen.
Totdat een juffrouw Nederlands, een kop kleiner dan de vechtersbazen, tussenbeide kwam en ze als makke schapen uit elkaar haalde, waarna die hele meute schreeuwende, opgefokte jongens in een mum van tijd enigszins bedremmeld uit elkaar viel, deed alsof er niks was voorgevallen, en verder ging met kauwen op de kleffe pauzeboterham.
Nu, op die mooie zomeravond, tientallen jaren later, bekenden mijn vriend en ik elkaar ons gevoel van schaamte. Waarom hadden we niets gedaan? Waarom hadden we niet ingegrepen? Waarom deed die lerares Nederlands, die in de klas nauwelijks orde kon houden, dat wel?
Mijn vriend en ik hadden het in al die jaren nog nooit over dat voorval gehad. Onze conclusie was dat we misschien niet ingrepen omdat we bang waren uit de toon te vallen, in die hysterische jongensgroep. Een lekkere knokpartij ga je toch niet stoppen? Wat zouden onze klasgenoten wel niet van ons denken? Watjes zeker. Bang om door onze klasgenoten afgewezen te worden, dus. Bovendien, er stonden zoveel jongens omheen -inderdaad, geen enkel meisje- waarom zouden wij dan ingrijpen en niet iemand anders, zullen we gedacht hebben. Tja, we konden toen ook al aardig alles wat krom was recht praten. De term bystander-effect viel: wanneer een groep mensen getuige is van een noodsituatie grijpt niemand in, omdat je er op rekent dat iemand anders dat zal doen.
Ik moest aan ons gesprek terugdenken toen ik onlangs Jean Rummenie, kersverse BBB-staatssecretaris van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur hoorde oreren over de sojateelt. Waarom moest Nederland daar nu zo’n punt van maken? Hij ontkende niet dat sojateelt leidt tot bijna ongelimiteerde kap van bossen en regenwouden, en dat dat een bedreiging vormt voor biodiversiteit. Nee, maar wat had Nederland daarmee te schaften? Wij importeren maar een half procent van alle soja (fout, dat is anderhalf procent, bijna drie keer zoveel dus, maar dat deed er even niet toe) en bovendien: laat China maar eens wat doen, want die verbruiken zestig procent van alle soja. Wij doen niks, laat eerst anderen hun zaakjes maar eens opknappen, daar kwam het zo ongeveer op neer in het betoog van Rummenie.
Ik zag onszelf weer rondom die geweldige knokpartij staan. De wereld staat in brand, maar ja, waarom moeten juist wíj ingrijpen? Nog tien anderen die ook iets kunnen doen. Jean Rummenie staat nog steeds op het schoolplein te kijken hoe de jongens elkaar aftuigen, in de hoop dat iemand anders tussenbeide komt.
Hetzelfde argument wordt vaak gebruikt om niets te doen aan CO2-uitstoot. ‘Nederland is verantwoordelijk voor 0,000….. procent van de uitstoot’ hoor je dan, ‘laat eerst iemand anders maar iets doen’. Tja, makkelijk te weerleggen zo’n flutargument, zou je zeggen: als niemand wat doet, wat dan? Dan slaan ze elkaar niet tot pulp, maar helemaal tot appelmoes, daar op dat schoolplein. Zijn we nog veel verder van huis. Trouwens, de hele klimaatcrisis is als dat gevecht op het schoolplein: iedereen kijkt toe, waarom moeten wij iets doen? Laat eerst iemand anders, groter en machtiger dan wij, maar eens de handen uit de mouwen steken.
En wat kun je als eenling nou doen tegen zo’n groot probleem als de klimaatcrisis? Trouwens, de eenling heeft het altijd moeilijk tegen de meute. Ik las enkele weken geleden het boek ‘Omarm de Chaos’ van hoogleraar transitiekunde jan Rotmans. Hij neemt het op voor de eenling. De eenling is machtiger dan je denkt. Je denkt dat het niet uitmaakt, maar één iemand kan wel degelijk het verschil maken. Mijn vriend en ik, we hadden die twee vechtjassen kunnen laten stoppen, zo simpel is het.
Rotmans noemt het ‘de illusie van machteloosheid’. Een klein vuurtje, aangestoken door Marjan Minnesma of advocaat Roger Cox die de Shell-klimaatrechtszaken voert, hebben enorme impact op wereldwijde schaal tot gevolg gehad. Om nog maar te zwijgen over het simpele kartonnen protestbord waarmee Greta Thunberg is begonnen. Of de schoolkinderen die rechtszaken aanspannen om de EU te dwingen meer klimaatmaatregelen te nemen, kunnen wel degelijk de boel omvergooien. En ook de mensen die in hun dorp hun eigen energiecoöperatie starten, laten het angstzweet uitbreken bij de grote energiemaatschappijen: nu nog kleinschalig, maar o wee als iedereen dat gaan doen, dan kunnen energiemaatschappijen wel inpakken. Een eenling doet ertoe en kan echt iets veranderen. Uit een langzaam smeulende veenbrand kan een enorme fik ontstaan, zegt jan Rotmans. Verdomd, ik kreeg er weer zin in!
Gauw zocht ik nog wat verder naar het bystander-effect. Hoe krijg je mensen wél in beweging. Al snel vond ik de belangrijkste aanbevelingen: zorg dat mensen die iets willen doen zich niet vreemd of raar voelen, maar omarm ze. Géén waardering dus voor aan de kant blijven staan of je voegen naar de grote groep, nee integendeel, geef complimenten als mensen in actie komen, als ze hun nek uitsteken.
Tja, het klinkt haast als een open deur, maar zoals bekend worden die niet altijd ingetrapt. Als je een kind iets wilt leren, ga je ook niet tot de grond toe afbranden als ie iets verkeerd doet. Je prijs hem juist regelrecht de hemel in als hij iets probeert, en als er iets goeds uit zijn handen komt, kan ik uit eigen ervaring verklappen. En verdomd, als je dat doet, blijken ze uiteindelijk ook nog aardig terecht te komen. Alweer mijn eigen ervaring! Zelfs bij Duolingo word je met een kakofonie van bellen en toeters geloofd en geprezen als je ‘I am John’ goed hebt nagezegd. En die weten heus wel hoe je het beste iemand kunt stimuleren om door te gaan, en niet op te geven!
Moraal: Prijs iedereen die in actie komt, houd de mopperaar in jezelf in bedwang. Ik weet het, ik vind het zelf ook hartstikke lekker om tegen Wilders, Rummenie, klimaatontkenners of wappies tekeer te gaan, maar doe het niet, houd je in. Niet schelden, maar beloon goede daden. En bedenk dat een klein vuurtje een gigantische fik kan worden.
Bron: Rotmans, Jan, en Verheijden, Mischa, Omarm de chaos, (2021), De Geus
Lees hier de column over Collateral damgage.