Sociale besmetting

Column #23 Wim Schepens: Sociale besmetting

Nog niet zo lang geleden kwam ik ’s avonds laat langs de Zuidas van Amsterdam. Het is altijd weer een spectaculaire happening. Flitsende hoogbouw, die je bijna met een ouderwets woord wolkenkrabbers kunt noemen. Het geweldige woon- en zakencomplex van architectenbureau MVRDV  dat een half afgebrokkelde klimwand lijkt, compleet met bomen en beplanting op de hellingen van de rots; de schoen, het oude ING-gebouw; het strakke ABN-kantoor, de diverse consultancykantoren zoals Ernst & Young – waarbij ik me met de beste wil van de wereld maar geen voorstelling kan maken wat zo’n consultancybureau nou precies doet.
Het overweldigt je. En dat is waarschijnlijk ook precies de bedoeling: hier zetelt macht, kapitaal en succes. De Zuidas is natuurlijk vooral een fraai staaltje van armpje drukken, of beter gezegd: wie heeft de grootste?
Dit zijn ook de gemoedsschommelingen die ik ervaar als ik langs de Zuidas kom: die tussen bewondering, overweldigd worden door de macht van het kapitaal, en ergernis over de geweldige kinderachtigheid om de grootste, de hoogste of de glimmendste te willen zijn.

Misschien was ik niet in een goede bui, of zat ik in een einde zomer melancholie dip, maar toen ik zo’n een beetje naar die voorbijflitsende zakenkolossen zat te turen, kwam er opeens een nieuwe ergernis bovendrijven. Twaalf uur ’s nachts en bijna alle lichten branden in die torens! Nu kun je denken: vent doe eens rustig, moeten we ons daar nou ook al druk over gaan maken? Dat zou kunnen, maar ineens kwam die overvloed aan nutteloze verlichting bij mij als een schok van een varkensprikker binnen.

Ik kan me nog herinneren dat mijn moeder vroeger altijd liefdevol vroeg of ik de lichten in de slaapkamer wel had uitgedaan. En dat ze later -toen ik bij nacht en ontij stil thuiskwam na mijn eerste verkenningen in het uitgaansleven- altijd zei dat ze niet wilde weten wat ik had uitgespookt, zolang ik de lichten in de gang en op de overloop maar weer uitdeed voor ik mijn bed instapte.
Kijk, zo ben ik opgevoed, en dat neem je toch een leven lang mee. Nog steeds ben ik tamelijk hysterisch als ik ergens onnodig licht zie branden. En volgens mij, zijn ook mijn volwassen kinderen dankzij onze ouderlijke sociale besmetting aardig aangestoken door het “licht-uit” virus.
Want zo werkt het natuurlijk: practice what you preach, het voorbeeld wordt gevolgd. Opvoeden doe je vooral door zelf te handelen zoals je wilt dat je kinderen zullen handelen. Je gaat niet zeggen dat ze zelf papiertjes en karton in bos en heide netjes in de afvalbak moeten gooien, terwijl je zelf alles achter de bosjes pleurt. Dat werkt niet. Je kind weet je dan sneller dan je voor mogelijk houdt na te apen met deze slechte gewoonten. En zie dan nog maar eens dat gedrag te veranderen. Kortom, je probeert als goedbedoelende ouder het goede voorbeeld te geven, in de hoop dat daar iets van blijft hangen.

En dit is nou precies wat me zo tegenstond aan die nachtelijke Zuidas. Zouden we niet, net zoals mijn moeder zei: “Wim, doe je de lichten nog uit?” de consultancybureaus, banken en advocatenkantoren eens aanspreken op hun gedrag? Doe die lichten eens uit! Wat een enorme lichtbakken staan er avond aan avond nutteloos te schijnen en energie te verspillen. Nou weet ik ook wel dat zulke bedrijven onmiddellijk zullen roepen dat dat voor de veiligheid is, en dat we toch zeker geen ouwe Sovjettoestanden willen, waar ’s nachts in steden en dorpen diepe duisternis en somberheid heersten. Nee, natuurlijk niet, maar er is wel een verschil tussen nutteloos alles volop aan, en een leuk spaarlampje op een paar etages laten branden.

Trouwens, die lichtgekte gaat niet alleen op voor private bedrijven. Nog niet zo lang geleden was ik ’s avonds laat in een gebouw van de publieke omroep. Geen hond te bekennen, maar wél alle lichten aan. En ik sprak laatst een vriend die in Den Haag woont over dit onderwerp. Alle overheidsgebouwen, ministeries, incluis de ministeries die zich bezighouden met milieu en energie, hetzelfde laken een pak: de lichten ’s nachts overal aan. Tja, als de overheid het doet, dan mogen wij het ook. Hoe kun je mensen in hemelsnaam overtuigen dat ze zuinig moeten zijn met energie als je keer op keer langs overheidsgebouwen loopt die de indruk wekken dat het niet op kan? Laat die boel maar branden, er is genoeg, het doet er niet toe, wat kan ons het schelen.

Nou ja, de boodschap is duidelijk. Maar van die nachtelijke verlichting in kantoren en openbare gebouwen waar niemand zit, kwam ik op een andere lichtergernis: autolichten.
Afgelopen zomer waren we met de auto -ja ik ben niet roomser dan de paus- op vakantie in Zwitserland. En ook al is het klaarlichte dag en brandt het zonlicht in je ogen, alle auto’s hebben overdag hun lichten aan. Moet je nagaan wat dat aan energie kost. Iedereen doet het. Dertig jaar geleden had niemand zijn koplampen overdag aan. Een mooi staaltje van sociale besmetting. Natuurlijk wordt dan gezegd dat dat goed is voor de veiligheid. Dat zal best, maar ik vrees dat vooral de fossiele industrie profiteert van deze energieverspilling op klaarlichte zonnige dagen.  Kortom, ik doe het niet meer. Ik houd mijn lichten overdag uit.

Zo, genoeg gemopperd. Nu even iets positiefs. Een paar tips waar jullie misschien wat aan hebben. Want soms kun je op een ontzettend leuke manier besparen op je voetafdruk. Zo weet ik precies hoeveel schepjes koffie ik in het filter moet doen en hoeveel water daarbij hoort, voor exact de juiste smaak en hoeveelheid voor twee, vier en zes kopjes. Gewoon even goed kijken en je vergist je nooit meer. (Ja, ik zet nog filterkoffie. Veel smaakvoller dan al die hippe cortado’s en macchiato’s bij elkaar.)
Twee: ik heb een speciaal kopje waarvan ik exact weet hoeveel rijst of bulgur daarin moet voor twee of drie personen. We hebben nooit meer te veel of te weinig. Wél raak ik in paniek als iemand het kopje heeft gebruikt en het in de afwasmachine staat, maar dit terzijde.

En ten slotte, ik ben ontzettend blij met mijn nieuwste ontdekking, de spaghetti maatstrip, of hoe je zoiets ook noemt. Het is een strip met daarin vier rondjes van verschillende grootte. De kleinste opening is genoeg voor één persoon, de grootste voor vier. Het klopt als een bus! Precies goed. Nooit hebben we te weinig, en vooral ook nooit meer te veel spaghetti gemaakt. Niks weggooien dus.
Nou ja, ik weet ook wel, dit zijn maar kleine dingen. We zullen er de klimaatcrisis niet mee oplossen, en het klinkt ook allemaal reuze tuttig. Maar alle beetjes helpen. En tuttigheid is soms ook best gezellig.

Spaghetti maatstrip van Wim Schepens

Zo. Ik hoop dat jullie ook een beetje sociaal besmet raken met mijn anti-licht virus, en serieus de optie van een spaghetti maatstrip zullen overwegen.

Lees hier een column over teveel!

Winkelwagen
Scroll naar boven